Hoe ik mijn kans miste
Jaren geleden had ik een collega J., die rond maart/april, als de intakegesprekken weer begonnen, regelmatig de aanmeldingsformulieren met nieuwe studenten checkte en vervolgens graag zijn vaste opmerking de docentenkamer in baste: ‘zo, dat wordt weer een insteekgesprek.’ Hij doelde natuurlijk op het uiterlijk van mogelijke nieuwe studentes. We lachten er maar wat om: het was zijn favoriete woordspeling en we wisten dat J. zowel in woord als gedrag volkomen onschuldig was ten opzichte van zijn studenten.
Maar hoe zeker wisten we dat? Op het moment dat ik dit schrijf, zijn we nog niet eens bekomen van de verhalen van schandalige misdragingen van coaches bij The Voice of Holland en is net bekend geworden dat directeur Marc O. van een sportief miljoenenbedrijf in Amsterdam-Zuidoost onder andere ongevraagd dickpics heeft gestuurd naar ondergeschikten. Je weet wel, van die dingen die bijna alle meiden in onze klassen ontvangen. Overdreven? Vraag het maar eens, als je dat nog niet gedaan hebt. Het zal je verbazen.
Ineens komt J., die ik nog steeds hoog in achting heb in mijn herinnering, in een ander licht te staan. En mijn gedrag destijds ook. In hoeverre hebben zijn opmerkingen, en mijn gelach, bijgedragen tot een toxische sfeer ten opzichte van de vrouwen en meiden op onze afdeling? Dat is een hele ongemakkelijke en confronterende vraag, maar als ik écht werk wil maken van een veilige en gelijkwaardige sfeer op mijn werkplek, zal ik die echt moeten stellen. Ik kan met droge ogen zeggen dat ik dat zeker sinds oktober 2017 -toen #metoo echt een wereldwijde beweging werd- regelmatig doe. Of dat verband houdt met het feit dat ik toen ook vader was van een tienerdochter? Misschien wel.
Vorig jaar sprak ik Merel* aan. Elke les zat ze naast Lissandro, die regelmatig aan haar zat. Stoeiend, kietelend, tijdens groepsopdrachten een arm om haar heen. Het leek onderdeel van een spel tussen die twee, totdat ze tijdens een les geïrriteerd van zich afbeet toen ze weer een por in haar zij kreeg. Ik vroeg Merel of ze het nog leuk vond, tussen hen twee. Eigenlijk niet meer, zei de zestienjarige Merel, ‘maar meneer moet er niet zoveel achter zoeken. We zijn gewoon vrienden.’ Maar andere vrienden deden dit niet, moest ze toegeven. Of ik met Lissandro moest praten? Nee, dat zou ze zelf wel doen, zei ze. En dat dat deed ze. En het gedrag stopte. ‘Nog bedankt, meneer’, klonk het later.
Nu, anderhalf jaar later, denk ik dat ik tóch met Lissandro had moeten praten. Ik weet zeker dat het feit dat een mannelijke docent er met haar over begon, indruk maakte op Merel. Enerzijds ben ik blij dat ze de moed en assertiviteit vond om het ongewenste gedrag van Lissandro te beëindigen, anderzijds heb ik dé kans laten lopen om met Lissandro -hij is inmiddels van de opleiding- eens goed van gedachten te wisselen over hoe je meisjes benadert. Het moge duidelijk zijn: mannen hebben nog veel te leren.
* Merel en Lissandro zijn gefingeerde namen.